Orgels /
Haarlem / Doopsgezinde Kerk
Frankestraat 24, Haarlem
Kerk
De kerk van
de Vereenigde Doopsgezinde Gemeente Haarlem is gebouwd in 1683 in Hollands
classicistische stijl. Aangezien Doopsgezinden in de 17e eeuw geen
openlijke godsdienstoefeningen mochten houden, werd een schuilkerk gebouwd die
niet vanaf de straat te zien was. De kerk heeft in elke hoek een ingang.
Oorspronkelijk waren deze kerkingangen slechts via twee smalle steegjes in de
Peuzelaarsteeg te bereiken.
In 1717 werd een poort gebouwd in de Frankestraat.
Naarmate de 18e eeuw vorderde kregen de Doopsgezinden in Haarlem steeds meer
aanzien en in 1757 vond een aantal welgestelde leden dat het tijd was voor een
deftiger toegang. Zij bekostigden de bouw van een grote en voor Doperse
begrippen opvallende poort in de Grote Houtstraat. Tegenwoordig is deze toegang
in gebruik als expositieruimte "de Gang".
De inrichting van de kerk zelf is altijd eenvoudig en sober gebleven. Wie de
architect van de kerk is geweest, is niet met zekerheid te zeggen. In het
archief bevinden zich ontwerptekeningen uit 1682 die grote overeenkomsten
vertonen met de architectuur van de kerk. De tekeningen worden toegeschreven aan
de schilder Jan de Bray (1627-1695).
In 1902 vond een grote verbouwing plaats. In de Frankestraat werd een aantal
woonhuizen afgebroken. Ook de eigen bakkerij, die zich tussen Frankestraat en
het kerkgebouw bevond, werd gesloopt om ruimte te maken voor een nieuwe
ingangspartij, een kantoor voor de koster, een nieuwe kerkenraadskamer (de
Heerenkamer), een vergaderkamer voor het College van Diaconessen (de
Dameskamer), een brede gang en een binnentuin.
Eerste orgel
© Tekening
Na ondertekening van het
contract op 3 augustus 1771 begon de orgelmaker Johann Heinrich Wilhelm Bätz met
de bouw van een nieuw orgel voor de Doopsgezinde Kerk van Haarlem. Nadat Gideon
Thomas op 8 juni 1772 meerderjarig was geworden, trok zijn oom zich terug uit
het bedrijf. Het instrument voor de Doopsgezinde Kerk in Haarlem werd in 1773
voltooid. Het Bätz-orgel had 10 stemmen op één klavier en een aangehangen
pedaal.
In 1807 werd het Bätz-orgel uitgebreid door J.C.F. Friedrichs (1762-1826) uit
Gouda. Friedrichs had een jaar eerder het orgel in de Waalse Kerk in Haarlem
naar alle tevredenheid van de opdrachtgevers voltooid. Mogelijk daardoor kreeg
hij de opdracht het Bätz-orgel van de Doopsgezinde Kerk met een tweede klavier
van 7 stemmen te vergroten. Hierbij past hij het eerste zwelwerk van ons land
toe. Dit werd in een nieuwe kas achter het oude instrument geplaatst. Daarnaast
plaatste hij een Bourdon 16’ op het hoofdwerk. De hoofdwerkkas moest hiertoe
worden verbreed. Ook werden de klavieren vergroot tot f’’’
In de 19e eeuw werden nog enkele wijzigingen uitgevoerd. In 1826
werden de frontpijpen vernieuwd door de orgelbouwers In der Mauer en Gabry en in
1832 werd de Open Fluit 8’ vervangen door een Viola di gamba 8’ van Gabry.
Mogelijk is
dit het orgel dat op 19 maart 1881 door R. Roosdorp in de Kerkelijke Courant te
koop werd aangeboden. In 1883 werd het orgel namelijk overgeplaatst naar de 14e
eeuwse Janskerk, een paar honderd
meter verderop in Haarlem. Vermoedelijk heeft het orgel hier geen wijzigingen
ondergaan, hoewel de organist van de Grote- of St. Bavokerk, J.G. Bastiaans,
opmerkte: “Het valt niet te ontkennen dat er sommige zaken teveel in voorkomen
en andere zeer gewenschte ontbreken”.
In 1904 repareerde de firma Gabry het orgel.
De Janskerk werd echter al weer in 1931 gesloten waarna het orgel drie jaar
niet is gebruikt. Bij verkoop van de kerk werd het instrument gedemonteerd en
gedeelten tijdelijk in de Grote- of Sint Bavokerk en de Bakernesserkerk
opgeslagen.
In 1934 is het door de firma Gebroeders Spanjaard te Amsterdam overgeplaatst
naar de Bakenesserkerk, enkele
honderden meters verderop. Mogelijk werd daar aanwezige Ströbel-orgelte klein
bevonden. het Bätz-orgel werd namelijk samengevoegd dit instrument zodat een
groot tweeklaviers pneumatisch orgel ontstond met een vrij pedaal. Van het front
van Bätz verdween het soffiet en de kas werd wit geschilderd.
Rond 1950 werd ook de Bakernesserkerk gesloten waarna het orgel opnieuw in
onbruik raakte. Ondanks een uitgebreid restauratierapport van Klaas Bolt, dat
werd opgesteld in 1975 voor Monumentenzorg, werd er niets met het instrument
gedaan tot 1995.
In 1995 jaar werd het Bätz/Strobel-orgel gekocht door de Hervormde Gemeente in
Oostvoorne. Het pijpwerk van Julius Strobel kreeg een passende bestemming: de
Evangelisch Lutherse Kerk
in Haarlem.
De restanten van het
Bätz-orgel uit de
Bakenesserkerk
werden na restauratie door orgelbouwer De Graaf gebruikt voor een tweeklaviers
orgel met vrij pedaal in laat achttiende- eeuwse stijl in de Hervormde Kerk te
Oostvoorne. Er is niet speciaal gekozen voor een reconstructie aangezien er te
weinig Bätz-pijpwerk bewaart is gebleven. Er is een zelfstandig pedaal van drie
stemmen gemaakt en tevens werden de klaviatuur en de registertrekkers in
achttiende-eeuwse stijl nieuw gemaakt. Hierbij was Aart Bergwerff
adviseur. Op 12 oktober 2000 is het Bätz-orgel opnieuw in gebruik genomen.
Huidige dispositie van het Bätz-orgel (1773): |
||
Hoofdwerk: |
Positief: |
Pedaal: |
Bourdon 16' |
Prestant 8' - C-H in Holpijp 8' |
Bourdon 16' |
Prestant 8' |
Holpijp 8' |
Prestant 8' |
Bourdon 8' |
Flute Travers 4' |
Fagot 16' |
Octaaf 4' |
Fluit 4' |
|
Gemshoorn 4' |
Nachthoorn 2' |
Werktuiglijke registers: |
Roerfluit 4' |
Flageolet 1' |
Koppel Hoofdwerk-Positief |
Quint 3' |
Koppel Pedaal-Hoofdwerk |
|
Octaaf 2' |
|
Tremulant |
Mixtuur III-VI sterk basc./disc. |
|
|
Trompet 8' basc./disc. |
Huidige situatie in de Hervormde Kerk te
Oostvoorne
Tweede orgel
In 1883
bouwde de Amsterdamse orgelbouwer Pieter Flaes een nieuw orgel voor de
Doopsgezinde Kerk van Haarlem. De kosten voor de bouw bedroegen f7450,-.
In 1896 veranderde de firma P.J. Adema & Zn. de windvoorziening en werd de
dispositie en intonatie in Frans-Romantische stijl gewijzigd. Verder werd het
bovenwerk van een zwelkast voorzien.
In 1922 werd de bekende componist Jacob Bijster op dit instrument benoemd als
organist, tot zijn dood in 1958.
Door W. van Leeuwen te Leiderdorp is in 1951 de Trompet 8’ door een nieuw
exemplaar vervangen. Daarnaast werd er een Vioolprestant 8’ op het bovenwerk
geplaatst. Deze was pneumatisch aangesloten.
Na benoeming
van Wim Dalm als organist in 1959 werd half jaren ’60 van de vorige eeuw
verlangd naar een meer eigentijds orgel. Besloten werd dan ook om het oude
Flaes-orgel te verkopen waarna de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt in Amersfoort
het orgel aankocht. De overplaatsing naar de Westerkerk alhier geschiedde door
de firma B. Koch & Zoon. Het oude Amersfoortse instrument, gemaakt door Valckx &
Van Kouteren in 1939, en uitgebreid door Koch in 1962, kwam via Elspeet en
Woudenberg in 1981 op Urk terecht. Koch wijzigde de dispositie van het
Flaes-orgel in meer neo-barokke trant waarna het instrument op 16 mei 1970 met
een bespeling door Jaap Zwart in gebruik werd genomen.
Rond 1989 werden de
eerste plannen geopperd het orgel te herstellen naar de oorspronkelijke staat.
In eerste instantie werd Klaas Bolt aangetrokken als adviseur, na zijn
overlijden opgevolgd door Jan Jongepier. Doordat de firma Flentrop beschikte
over pijpwerk van de firma Steenkuyl (de opvolger van Flaes in 1889) uit 1895 en
1900 dat was overgebleven na de restauratie van de orgels in de
Westzijderkerk
in Zaandam en de
Westerkerk in Amsterdam, kon dit voor het Amersfoortse orgel
worden gebruik. Qua factuur kwam dit pijpwerk namelijk vrij goed overeen met
materiaal van Flaes. In 1995 is het orgel gerestaureerd door Flentrop Orgelbouw
uit Zaandam. Hierbij is de dispositie hersteld met uitzondering van de
Salicionaal 8’, die nu als 4’ is vervaardigd, de zwelkast is verwijderd, de
koppelingen hersteld en geherintoneerd. Op 23 mei 1996 werd het Flaes-orgel uit
1883 weer in gebruik genomen.
Huidige dispositie van het Flaes-orgel (1883): |
||
Hoofdwerk: |
Bovenwerk: |
Pedaal: |
Bourdon 16' |
Prestant 8' |
Subbas 16' |
Prestant 8' |
Holpijp 8' |
Octaaf 8' |
Roerfluit 8' |
Viola di Gamba 8' |
Holfluit 8' |
Salicionaal 8' |
Salicionaal 4' |
Fagot 16' |
Octaaf 4' |
Roerfluit 4' |
|
Octaaf 2' |
Dulciaan 8' |
|
Mixtuur III sterk |
Werktuiglijke registers: |
|
Cornet IV sterk disc. |
|
Koppel Hoofdwerk-Bovenwerk |
Trompet 8' |
|
Koppel Pedaal-Hoofdwerk |
Trompet 8' basc./disc. | Tremulant Bovenwerk |
Huidig hoofdorgel
In 1968
begonnen de orgelbouwer Jürgen Ahrend en Gerhard Brunzema met de bouw van een
nieuw orgel voor de Doopsgezinde Kerk in Haarlem dat voor een groot deel de
principes van de Neue Orgelbewegung volgt. Het instrument kreeg 24 stemmen,
verdeeld over hoofdwerk, borstwerk, rugwerk en pedaal. De registers van het
borstwerk zijn van hout vervaardigd. De registertrekkers voor het rugwerk zijn
in de rugwerkkas aangebracht. Het Ahrend & Brunzema-orgel werd eind december
1968 voltooid en op 31 januari 1969 officieel in gebruik genomen met een concert
door Wim Dalm, gevolgd door een presentatie voor de radio op 17 februari 1969.
Het betreft het vijftigste orgel dat door de Noord-Duitse orgelbouwers is
vervaardigd.
In het
najaar van 1974 is het moderne pedaalklavier vervangen door een nieuw klavier
waarbij alle boventoetsen even kort zijn.
Op instigatie van organist Marco bij de Vaate die in 1973 werd benoemd als
organist van de Doopsgezinde Kerk, werd in 1975 door Jürgen Ahrend de
gelijkzwevende temperatuur vervangen door een stemming volgens Werckmeister III.
Tevens werd een pedaalkoppel naar het hoofdwerk toegevoegd.
In het najaar van
1988 werd opnieuw aan het orgel gewerkt. Ahrend herintoneerde het instrument
waarbij de klank werd gereduceerd. Hiervoor werd de winddruk verlaagd en werden
achter de voeten van de frontpijpen van het rugwerk en achter de blinderingen
boven de pijpen van dit werk houten schotten aangebracht om de klank te
temperen. Daarnaast zijn de klavieren hersteld en zijn drukpunten en toucher
opnieuw afgeregeld op een wijze die overeenstemt met het karakter van het werk
(afnemende toetsdruk hoofdwerk-rugwerk-borstwerk). Ook zijn enkele
dispositiewijzigingen uitgevoerd. De Nasard 11/3’ op het rugwerk is vervangen
door een Sesquialter II sterk. Voor het Tertskoor werden de pijpen van de Octaaf
1’ van het borstwerk gebruikt, de pijpen van het Quintkoor zijn nieuw gemaakt.
Op de opengevallen plaats op het borstwerk werd de Nasard 1 1/3’ geplaatst. Als
laatste zijn de bekers van de Dulciaan van het rugwerk verschoven om ze iets te
verlengen en er zijn schuin opstaande dekseltjes op aangebracht.
In 2009 is het instrument opnieuw geherintoneerd. De werkzaamheden werden
uitgevoerd door Flentrop Orgelbouw te Zaandam.
Het Ahrend & Brunzema-orgel in de Doopsgezinde Kerk te Haarlem is volgens
organoloog Jan Jongepier een van de meest soevereine, imponerende en ontroerende
orgels die in de jaren ’60 tot ’80 van de vorige eeuw in ons land is
vervaardigd.
Huidige dispositie van het Ahrend & Brunzema-orgel (1969): |
|||
Hoofdwerk: |
Rugwerk: |
Borstwerk: |
Pedaal: |
Prestant 8’ |
Holpijp 8’ |
Holpijp 8’ |
Bourdon 16’ |
Roerfluit 8’ |
Prestant 4’ |
Fluit 4’ |
Prestant 8’ |
Octaaf 4’ |
Roerfluit 4’ |
Blokfluit 2’ |
Octaaf 4’ |
Octaaf 2’ |
Gemshoorn 2’ |
Nasard 1 1/3’ |
Mixtuur III sterk |
Mixtuur IV-V sterk |
Scherp III sterk |
Regaal 8’ |
Bazuin 16’ |
Trompet 8’ |
Sesquialter II sterk |
|
Trompet 8’ |
|
Dulciaan 8’ |
Werktuiglijke registers: |
|
|
|
Koppel Hoofdwerk-Rugwerk |
|
|
|
Koppel Hoofdwerk-Borstwerk |
|
|
|
Koppel Pedaal-Hoofdwerk |
|
|
|
Tremulant |
Kistorgel
In januari 2003 leverde de firma G. Klop uit Garderen een kistorgel aan de
Doopsgezinde Kerk te Haarlem. Dit instrument is gebouwd in 2002. Vijf registers
zijn gedeeld in bascant en discant. De Terts 1 3/5’ is uitsluitend discant. Het
orgel kan transponeren naar vier toonhoogtes door het verschuiven van het
klavier. Al het pijpwerk is van hout vervaardigd.
Dispositie van het Klop-kistorgel (2003): |
Manuaal: |
Holpijp 8' basc./disc. |
Prestant 4' basc./disc. |
Roerfluit 4' basc./disc. |
Quint 2 2/3' basc./disc. |
Octaaf 2' basc./disc. |
Terts 1 3/5' disc. |