Orgels /
Haarlem / Remonstrantse Kerk
Wilhelminastraat,
Haarlem
Kerk
In 1640 kregen de Remonstranten in Haarlem een eigen kerkgebouw tussen de
Helmbrekerstreeg en de Burchtgravinnesteeg.
In de jaren 1886-1887 is de huidige Remonstrantse Kerk aan de
Wilhelminalaan in Haarlem gebouwd, onder leiding van architect A. van der Steur
Jr. Op 29 mei 1887 is het gebouw in gebruik genomen.
Orgel
Nadat de Remonstrantse Gemeente in Haarlem
haar nieuwe kerkgebouw aan de Wilhelminastraat in gebruik had genomen, werd het
oude orgel verkocht aan het Coen Cuser-huis (thans in het
Frans Halsmuseum).
Op 29 mei 1887 nam de Remonstrantse Broederschap in Haarlem een nieuw kerkgebouw
in gebruik op de hoek van de Oranjekade en de Wilhelminastraat. Er was in eerste
instantie geen geld voor een orgel. In oktober 1899 kreeg J.F. Witte - de
voortzetter van de firma Bätz & Witte - de opdracht
tot de bouw van een nieuw orgel dat f5510,- zou gaan kosten. Op 5 mei 1901 is
het orgel in gebruik genomen na keuring door de organist van de
Grote- of St. Bavokerk, Willem
Ezerman. Het is officieel het laatste orgel dat Witte zelf voltooide. Het snijwerk aan de
kas is mogelijk afkomstig van de oude klok die in de oude schuilkerk stond en
zou zijn vervaardigd door de Amsterdamse beeldhouwer Norma in 1790. Bij het
frontontwerp greep Witte terug op dat van het in 1890 door hem gebouwde orgel in
de Oud-Katholieke Kerk Maria Minor te Utrecht, dat hij vrijwel tot in details
herhaalde. Het Haarlemse instrument is wel als balustrade-orgel gebouwd in
plaats van op een onderkas. Bovendien is het middenveld in Haarlem gedekt door
een tympaan.
In 1912 plaatste De Koff het orgel in een zwelkast. De Salicet werd opnieuw
gestemd als Vox Celeste.
Het instrument kreeg in 1921 een windmotor.
Een grote ingreep werd voorgesteld door Verweijs in 1934. Het plan de tractuur
pneumatisch te maken werd niet uitgevoerd, maar wel maakte hij een nieuw
pedaalklavier, twee aparte pedaalkoppels, een nieuwe Subbas 16' voor het pedaal
op een pneumatische lade met behoud van de bestaande transmissie en een
tremulant. Tenslotte plaatste Verweijs een Voix Céleste 8' (discant) op het
Nevenwerk op een pneumatische lade, en stemde hij de Salicet weer gewoon. Op 16
september 1934 waren deze werkzaamheden voltooid. Hierna werd het orgel snel
slechter. In 1951 wilde men het verkopen, maar dat lukte niet, zodat het in de
kerk is blijven staan.
Onder advies van Piet Kee renoveerde Flentrop het instrument in 1960. Deze grote
revisie bestond uit het verwijderen van de pneumatische laden van Verweijs, het
verwijderen van de zwelkast van De Koff en het verwijderen van de Voix Céleste.
Flentrop wijzigde de dispositie op een aantal punten: de Bourdon 16' van het
Hoofdwerk verviel ten gunste van een Mixtuur III-IV sterk, de Trompet werd
vervangen door een Dulciaan, de Viola moest wijken voor een Quint 1 1/3' en de
Salicet door een Prestant 2'. Van de Salicet bleven de pijpen van C t/m F
behouden in het front. Het pedaalklavier werd gereviseerd en gewijzigd en de
Subbas 16' van Verweijs werd geplaatst op de baslade van de Bourdon. De
transmissieinrichting van Witte werd verwijderd. Het orgel bleef hierna in deze
vorm bestaan. De Fluit Travers 8' disc. en de Trompet 8' werden in 1966 door
Flentrop Orgelbouw gebruikt voor het Bätz-orgel (1835) in de Evangelisch
Lutherse Kerk in Paramaribo.
In 1985 vond nog een reparatie van het Witte-orgel in Haarlem plaats door Leeflang om schade ontstaan als
gevolg van lekkage te herstellen.
Huidige dispositie van het Witte-orgel (1901): |
||
Hoofdwerk: |
Nevenwerk: |
Pedaal: |
Prestant 8' |
Holfluit 8' |
Bourdon 16' |
Roerfluit 8' |
Fluit 4' |
|
Octaaf 4' |
Octaaf 2' |
Werktuiglijke registers: |
Nazard 3' |
Quint 1 1/3' |
Koppel Hoofdwerk-Nevenwerk |
Flageolet 2' |
Koppel Pedaal-Hoofdwerk | |
Mixtuur III-V sterk |
Koppel Pedaal-Bovenwerk |
|
Dulciaan 8' |